10 januari 2016

Dankjewel Linnaeus!

Het zal jullie waarschijnlijk zijn ontgaan maar vandaag is de sterfdag van een van de grootste plantkundigen ooit. Carl Linnaeus of verlatijniseerd Carolus Linnaeus, Zweeds arts, zoöloog, geoloog en plantkundige, werd geboren in 1707 in het Zweedse Rashult. Hij had aanvankelijk geen familienaam, alleen een patroniem* Toen hij ging studeren had hij echter een familienaam nodig. Er stond een grote lindeboom voor zijn geboortehuis. Hij verlatijniseerde het woord ‘linde’ en noemde zich vanaf toen Carl Linnaeus.  Aanvankelijk volgde hij de keuze van zijn vader, die dominee was, en ging theologie studeren maar dit bleek niet zo’n succes. Een van zijn leerkrachten wist de vader te overtuigen dat geneeskunde meer iets voor Carl was. Hij studeerde aan de universiteit van Uppsala. In 1735 vertrok hij naar Nederland om te promoveren aan de universiteit van Harderwijk. Daarna door naar Leiden waar hij zijn Systema Natura ontwierp. Hij verdeelde de natuur in drie delen, het m
ineralenrijk, plantenrijk en dierenrijk. Hij moet misschien gedacht hebben dat een en ander een beetje een ‘rommeltje’ was, ook in het plantenrijk. Hij besloot een nieuwe naamgeving op papier te zetten, waarin duidelijk te zien zou zijn waartoe een plant behoort en welke planten familie van elkaar zijn. De basis voor zijn ‘species plantarum’ waren expliciet de voortplantingsorganen. Hij gebruikte hiervoor allerhande seksuele termen hetgeen in die tijd, voor sommige tijdgenoten althans, zeer controversieel was. In 1753 leidde een en ander tot de uitgave van deze Species Plantarum, waarbij voor de eerste keer een binominale naamgeving, een naam die uit twee delen bestond, werd gebruikt. Elke soort kreeg naast de geslachtsnaam ook nog een soortnaam. Deze naamgeving wordt nog steeds gebruikt.

Het hele plantenrijk wordt onderverdeeld in zeven hoofdafdelingen. Daaronder komen afdeling, onderafdeling, klasse, onderklasse, orde, familie, geslacht en soortnaam. In een soort kunnen ook nog variëteiten (rassen) voorkomen. Alle toen bekende planten werden door Linnaeus ‘ingepast’ in dit systeem, zo’n 9000 soorten tot zijn dood. Deze zijn herkenbaar aan  de ‘L’ achter de botanische naam.

Bij de naamgeving gebruikt men alleen de geslachtnaam, soortnaam en eventueel variëteit (ras). Alle wetenschappelijke geslachtsnamen worden geschreven met een hoofdletter. De meeste geslachtsnamen zijn van oorsprong Griekse en Latijnse namen. Vaak geven ze de een of andere eigenschap aan. De soortnaam, of soortaanduiding, wordt altijd met een kleine letter geschreven. Ook deze kan weer van alles aangeven zoals de naam van de ontdekker, de herkomst van de plant, standplaats, vorm van bloem of blad (ginkgo biloba – biloba is tweelobbig), stekels (prunus spinosa – spinosa is met stekels), beharing, levensduur, gebruik van de plant, reuk, geur, grootte van de plant en ga zo m
aar door. Soms bestaat de soortnaam uit twee delen. Er komt dan altijd een verbindingsstreepje tussen (Aster novi-belgii). Als laatste de rasnaam (cultivar, variëteit). Deze wordt weer met een hoofdletter geschreven en komt ook nog eens tussen aanhalingstekens. De rasnaam geeft vaak een specifiek uitwendig kenmerk aan, soms dichterlijk verwoord. Het lijkt heel ingewikkeld maar is het niet. Even een voorbeeld: de Varenbeuk, de Fagus sylvatica 'Asplenifolia' – Geslachtnaam: fagus = beuk, soortnaam: sylvatica = bosbewonend, ras: asplenifolia = met varenachtig blad. Duidelijk, toch?

De meeste mensen geven uiteraard de voorkeur aan de Nederlandse naam, en terecht. Nederlandse namen hebben wat. Wat dacht je van Wilde Bertram  en Brave Hendrik. Dat klinkt toch veel leuker dan Achillea ptarmica en Chenopodium bonus-henricus. En Kindje-op-moeders-schoot en Suzanne-met-de-mooie-ogen, alleen al voor de naam zou je ze willen hebben. En wat zet je liever in je tuin, een Haarlems Klokkenspel of de Saxifraga granulata? De eerste toch zeker. Maar ze zijn echt identiek. Zo kan ik nog wel even doorgaan: Stinkende Gouwe, Strandduizendguldenkruid, Koningskaars, Kruipend Stalkruid, Groot Heksenkruid, Blaartrekkende boterbloem, Boerenwormkruid en de Beklierde Basterdwederik. Maar de allermooiste naam kreeg een heel klein levermosje en wel Zijdelings Platgeslagen Sinterklaasmutsmos.

Hij stierf in 1778, Carl Linneaus, 238 jaar geleden dus, en werd 70 jaar oud.
Dat is voor die tijd zeker niet slecht. De door hem uitgedachte naamgeving gebruiken we nog steeds. Wil je een bepaalde plant en weet je de Latijnse naam dan krijg je over de hele wereld, van Alkmaar tot Zuid-Afrika, dezelfde plant. En dat is het grote voordeel. Voorbeeldje: de in Nederland als Prikneus bekend staande plant heet in Frankrijk de Coquelourde des jardins, in Italie de Cotonaria, in Duitsland is hij bekend als Vexiernelke of Kronen-Lichtnelke, in Engeland als Rose Campion, Dusty Miller en Gardener’s Delight en in Spanje als Candelaria. Maar over de hele wereld krijg je deze plant onder zijn Latijnse naam, Lychnis coronaria.

Dankjewel Linnaeus!

* Een patroniem of vadersnaam is een naam die aangeeft hoe de vader van de naamdrager heet. Nederlandse namen zoals Janssen en Willemsen zijn van oorsprong patroniemen.

Afbeeldingen: internet.

VOORGAANDE                                                                               VOLGENDE