21 september 2014


Snowshill Manor

Hij zal wellicht een zonderling geweest zijn. Dat gevoel krijg je althans als je door zijn huis loopt. Volgestouwd met allerhande verzamelingen van de meest uiteenlopende aard, from the cellar to the attic. Op zolder een hele collectie fietsen. Iets verderop tikt een oud torenuurwerk de uren weg terwijl we even later in zijn ‘seventh heaven’ komen, een kamer met alleen kinderspeelgoed, deels van hemzelf geweest. ‘De Zevende Hemel kan alleen in de kinderjaren gevonden worden, voordat de scholen en de schoolmeesters de allergrootste schat -de fantasie- kunnen vernietigen’, aldus Charles. Andere tijden toen, het was opletten of anders! 

Charles Wade, architect, kunstenaar en houtbewerker, werd geboren in een familie waar men niet op een penny hoefde te kijken. Zijn grootvader, en ook later zijn vader, was mede-eigenaar van een suikerrietplantage. Verder hield de familie zich bezig met nog allerhande andere dingen waarmee geld te verdienen was. Financiële beperkingen heeft Charles nooit gekend.

Van kinds af aan ging zijn interesse uit naar alles wat door de mens gemaakt was. Met de opkomst van de industrialisatie was hij bang dat veel ‘ambachtelijk handwerk’ op de vuilnisbelt terecht zou komen. Hij was een aanhanger van de Arts and Crafts Movement, een beweging die zich verzette tegen de goedkope en lelijke massaproducten die voortgebracht werden door de industriële revolutie, tweede helft negentiende eeuw. William Morris, een van de oprichters, streefde een wereld van eenvoud, schoonheid en ambachtelijkheid na. ‘Ware kunst moet tegelijk nuttig en mooi zijn.’ Kunst moet in dienst van de mens staan, of het nu een fraaie Friese stoeltjesklok is, waarvan ik er trouwens maar liefst twee zag hangen, of een Gotische kathedraal. De verzamelkoorts startte al jong. Vanaf zijn zevende begon dit ‘treasure seeking’ zoals hij het zelf noemde.

Snowshill Manor kocht hij pas in 1919, op 36 jarige leeftijd. Toen hij in de eerste wereldoorlog diende in Noord-Frankrijk viel zijn blik op een artikel in Country Life waarin dit zestiende-eeuwse manor house te koop stond. Het was er zeer slecht aan toe, zwaar verwaarloosd en nog net geen ruïne, maar omdat er niets aan ‘gemoderniseerd’ was, lees verprutst, besloot hij het toch te kopen. Drie jaar is hij bezig geweest met de restauratie. Niet alleen uiteraard, maar met een groep van maar liefst achtentwintig man. Veel van de zaken binnenshuis ontwierp en maakte hij zelf. De tuin vond hij ook heel belangrijk. Hij zag dit als een uitbreiding van het huis,’ a garden is an extension of the house, a series of outdoor rooms’. Dat hij wel iets met tuinieren had bleek uit een artikel dat hij in 1907 schreef met een bijbehorende tuinontwerp. Hij deed hiermee mee aan een wedstrijd die uitgeschreven werd door het invloedrijke Arts-and-Crafts-tijdschrift The Studio en ontving hiervoor de tweede prijs! Samen met M. H. Baillie-Scott ontwierp hij de tuin zoals die er nu bij ligt.

Het huis is letterlijk vol gepropt met gigantisch veel spullen. Lily vindt het jammer omdat het huis zélf zo niet tot zijn recht komt. Geen stukje muur is vrij of er hangt wel iets tegenaan. Misschien vond hij het zelf ook wel te druk want hij woonde niet in de manor zelf maar in een klein bijgebouw, the Priest’s House. Twee vertrekken: een badkamer waarin hij toch de nieuwste snufjes van die tijd al had, en een werk- annex slaap- annex eetkamer voor alle andere activiteiten.

Als je echt aandachtig naar alles in dit huis kijkt groeit de bewondering alleen nog maar meer. Alles is zo mooi afgewerkt. Men deed zich vroeger moeite om iets mooi te maken. Een spanjolet zo fraai versierd, en dat alleen maar om een raam open te kunnen maken. En als je dan door oude ruitjes, vele honderden jaren oud, naar buiten kijkt en daar ook nog een prachtige tuin ziet, dan wil je nog maar één ding, naar buiten!


De tuinen zijn aangelegd als een serie kamers die onderling verbonden zijn. Armillary Court, the shrubbery, the Well Garden, the double border en de Kitchen Garden zijn er enkele. Elke kamer heeft meerdere rustieke details en een ambachtelijk gemaakt ornament. Een zonnewijzer, een fontein, een Mariabeeld, we zien ze allemaal. Wade vond het ontwerp van de tuin, het plan, veel belangrijker dan de bloemen erin. Muren, trappen en paadjes zorgen voor een permanente setting zodat het er aangenaam en ordelijk uitziet, zowel in de zomer als in de winter. Toch is de beplanting ook prachtig. Als we de tuin in lopen klinkt ergens een draailier, een middeleeuws snaarinstrument. Vlak bij de oude duiventil in de schaduw kleurt hij onze beelden in. De witte duiven, gezeten op de rand boven een raam, lijken te genieten van de muziek, en van de zon! Hoewel er nu nog maar enkele tientallen duiven zijn is er plaats voor maar liefst 380 in deze ‘dovecot’. De stank moet ondraaglijk geweest zijn.
 
     

Het valt op dat de kleur blauw vaak gebruikt is. Donkerblauw met een zweem turquoise, was de kleur waarvan Charles Wade vond dat die het mooiste combineerde met de gele cotswoldssteen. Hij wordt nog steeds consequent doorgevoerd in de tuin. Deze bepaalde tint blauw wordt daarom ook wel ‘Wade Blue’ genoemd.

Charles Wade overleed in 1956 en liet Snowshill Manor na aan de National Trust. Zij zorgen ervoor dat tuin en huis behouden blijven zoals hij ze ingericht heeft, met al zijn ‘schatten’, zodat wij niet zelf hoeven te ‘treasure-seeken’, te ‘schatzoeken’ maar kunnen genieten van wat hij in al die jaren al voor ons gevonden heeft.

Een impressie van het huis.....
 
      
 
   

.....en van de tuin
 
      
 
      
 
           
 
 
 
 
 
Even een wandelingetje door het dorpje Snowshill zelf is zeker ook een aanrader.
 
       

VOORGAANDE                                                                               VOLGENDE